Een Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE), voorheen criminele inlichtingen dienst (CID), is in Nederland te vinden bij elk regionaal politiekorps maar ook bij de Dienst nationale recherche, de Koninklijke Marechaussee, de rijksrecherche en de FIOD-ECD. De taak van de CIE is het verzamelen, registreren en analyseren van informatie over strafbare feiten en verdachten. Als enige politieonderdeel mogen zij daarbij gebruikmaken van informanten, die anoniem informatie aan de politie verstrekken. Informatie van de CIE heeft in het strafproces geen bewijskracht maar kan wel bijdragen aan een verdenking op grond waarvan een opsporingsonderzoek gestart mag worden. De werkzaamheden van de CIE zijn aan strikte regels gebonden, onder andere vastgelegd in de Wet Politieregisters en de CIE-regeling. (Bron: Wikipedia)

‘Het moet oorlog zijn’
De CIE wordt ook wel aangeduid als de ‘sectie stiekem’. Door de publicatie van de Endstra-tapes kwam de stiekeme werkwijze van deze bijzondere afdeling van de politie in de openbaarheid, met name hoe gesprekken met informanten worden gevoerd. Dat CIE-rechercheurs nogal vooringenomen zijn en een zeer sturende rol spelen tijdens zulke gesprekken, was voorheen niet bekend. Tijdens de achterbankgesprekken met Willem Endstra staken de CIE-rechercheurs bijvoorbeeld niet onder stoelen of banken dat ze mijn speelhallen graag zouden sluiten, omdat ze vermoeden dat die eigenlijk van Willem Holleeder zijn.
9e Achterbankgesprek d.d. 15 juli 2003
CIE: “en eh… die, die boekhouder, zeg maar, van de Molensteeg.”
Endstra: “Ja.”CIE: “Heeft die wapens?”
Endstra: “Nee. Nee daar kun je echt eh… honderd keer binnenvallen. Dat doet ie niet. Hij is eh… absoluut niet. Daar is ie eh… heel voorzichtig mee.”CIE: “Ja. Want ik zou daar graag dat ding willen sluiten.”
(…)CIE: “Wat voor vergunningen zitten er op dat ding? Alleen van die gokkasten?”
Endstra: “Ja, gokkasten en eh…”CIE: “Daar heeft ie een vergunning voor of niet?”
Endstra: “Ja. Hij is ook lid van de eh… VAN, een nette eh… zogenaamd nette eh…”CIE: “Dus we kunnen die gokkasten afpakken gewoon.”
Endstra: “Ja, als eh… als je iets naar mij linkt dan krijg ik eh…”CIE: “Nee niks van u.”
Endstra: “Kijk, die gokkasten wordt ie alleen maar pissig, maar ik heb liever dat je hem…”CIE: “Ja, nee overal moeten we hem pakken! Het moet oorlog zijn. Overal pakken we hem mee. Als we hem ergens mee kunnen pakken, dan doen we het.”
‘We komen vanavond effe naar die tent toe’
Op 27 augustus 2003 polst de CIE-rechercheurs opnieuw bij Endstra hoe de ‘gokhallen’ gesloten kunnen worden;
CIE: “Dat hok van hem, hoe kunnen we daarbij komen?”
Endstra: “Die auto?”CIE: “Nee, dat hok van hem. Dat gokhok.”
Endstra: “Oh, dat eh…”CIE: “Hoe kunnen we daarbij komen? Kunnen we ergens, ergens, iets, iets, vinden in de papieren dat wij…?”
Endstra: “Jullie hebben hem er ooit wel eens van verdacht, he. Want ik heb eens gelezen ergens.”CIE: “Wat?”
Endstra: “Dat die hallen van hem waren.”CIE: “Ja, we weten dat die van hem zijn, maar we moeten ergens iets vinden.”
(…)CIE: “Als we die Kaatee pakken, gaat ie dan zeggen van eh…”
Endstra: “Nou hij is een keertje half ontvoerd, die Kaatee. Toen heeft ie ook niks gezegd. Weet je.”CIE: “Ja, ja, ja.”
Endstra: “Ik denk niet dat hij bijvoorbeeld zegt: het is van Holleeder. Want dan weet ie wel hoe laat het is.”CIE: “En wat gebeurt er als we gaan bellen en zeggen: We komen vanavond effe naar die tent toe. Komt Holleeder dan ook?”
Endstra: “Eh…”CIE: “… politie belt, maar stel nou er wordt gebeld. Er belt een Turk en zegt: Die tent is van mij. Die kom ik vanavond innemen. Wat gebeurt er dan?”
Brigadier Inpijn
Waarschijnlijk uit angst voor de gevolgen als zo’n actie daadwerkelijk in gang zou worden gezet, kwam er geen Turk langs om mij te bedreigen. Er gebeurde wel iets anders.
Op 28 juni 2004 om ongeveer 10.30 uur, ruim een maand na de liquidatie van Wim Endstra, stonden ineens twee mannen bij de kassa van de speelhal in de Molensteeg. Een man met een snor in een colbertjasje en een jonger uitziend persoon in een lichtblauw overhemd. De man met snor voerde het woord. Ze waren van de politie en lieten de kassier weten dat zij mij wilden spreken, liefst alleen. De kassier gaf de boodschap via de interne lijn aan mij door. Ik ging ervan uit dat de rechercheurs mij als getuige wilde horen over Endstra. Ik had zes jaar voor het Endstra-concern gewerkt en was na de liquidatie nog niet door de politie gehoord.
Nadat de twee heren mijn kantoor boven de speelhal betraden, nam de oudere man plaats recht tegenover. Zijn collega had ondertussen plaatsgenomen bij de ingang van het kantoor en frummelde wat in zijn borstzak. Ik vroeg snorremans om een legitimatie. Hij liet me een pasje zien waarop ik de naam Inpijn las en de aanduidingen ‘brigadier’ en ‘politie’.
‘Uw baas loopt in zeven sloten tegelijk’
Meneer Inpijn viel gelijk met de deur in huis. Een gevaarlijke criminele organisatie zou het op mij hebben gemunt. Hij kwam me hiervoor waarschuwen. Om welke mensen of organisatie het ging, wilde hij me niet vertellen. Omdat de politie mij niet hiertegen zou kunnen beschermen raadde brigadier Inpijn mij aan om zelf voorzorgsmaatregelen te treffen. Hij benadrukte dit enkele keren tijdens het gesprek:
“U moet uzelf goed gaan beveiligen want wij willen niet dat met u hetzelfde gebeurt als meneer Endstra onlangs is overkomen”.
Het zag er in ieder geval zeer ernstig voor mij uit. Ik liet Inpijn weten dat ik zijn verhaal maar moeilijk kon geloven omdat ik niet in criminele kringen verkeer, en voor zover ik wist geen vijanden had. Inpijn antwoordde: “U misschien niet, maar uw baas loopt in zeven sloten tegelijk.”
Ik wees Inpijn erop dat ik sinds september 2002 eigen baas was en dat hij zich moest vergissen. Bovendien zou ik bij een ernstige bedreiging onmiddellijk aangifte doen bij de politie, zoals ik eerder heb gedaan in 1999. Brigadier Inpijn reageerde niet en bleef mij strak aankijken. Hij herhaalde zijn advies om mij te gaan beveiligen, en stond daarna op en zei:
“Als u dit gesprek meldt aan de politie zullen we ontkennen met u te hebben gesproken.”
Zonder een visitekaartje of een telefoonnummer achter te laten, verlieten beide heren het kantoor en daarna de speelhal.
‘Hé, dat zijn collega’s van onze geheime politie!’
Tijdens het korte gesprek hadden de twee rechercheurs geen moment de indruk gewekt werkelijk bezorgd te zijn dat mij iets zou overkomen. Ik vond het sowieso een raar verhaal en heb mij dagenlang afgevraagd of het wel echte politieagenten waren.
Uitsluitsel hierover kreeg ik ruim een jaar later op 19 juli 2005, toen mijn woning in Oud-Zuid en mijn kantoor in de Molensteeg werden doorzocht in opdracht van Officier van Justitie mr. Van IJzendoorn. Een als hulpofficier aangestelde rechercheur van de Amsterdamse politie vond in een ordner op mijn kantoor enkele foto’s van Inpijn en zijn collega afkomstig van het camerabewakingssysteem van de speelhal. Opgewonden riep hij naar collega’s die in andere ordners zaten te neuzen: “Hé kijk nou eens jongens. Dat zijn collega’s van onze geheime politie!” De hulpofficier herkende beiden heren en bevestigde dat de man met de snor inderdaad Inpijn heette zoals ik direct na het bezoek had opgeschreven. “Bewaar je soms ook foto’s van ons als we straks weg zijn?” vroeg de ineens bezorgd kijkende hulpofficier.