Johan van Kastel was plaatsvervangend chef van de centrale recherche in Amsterdam toen hij in 1993 aan zijn superieuren rapporteerde dat de manier waarop het Interregionaal Rechercheteam (IRT) Noord-Holland/Utrecht de criminele erfgenamen van de in 1991 geliquideerde Klaas Bruinsma in beeld wilde krijgen, wel erg ver ging. Te ver, in zijn ogen. Van Kastel wilde daar geen verantwoordelijkheid voor dragen. Zijn rapport aan de korpsleiding mondde uit in de zogeheten IRT-affaire. Behalve de in opsporingsland gebruikelijke telefoontap en observaties bestond de IRT-methode uit het onder regie van politie en justitie gecontroleerd doorlaten van drugs. Er werd gewerkt met ‘groei-informanten’ die voor miljoenen aan drugs importeerden in de hoop door te kunnen dringen tot de top van de “erven Bruinsma”. De overheid was zélf geworden wat zij wilde bestrijden: een criminele organisatie, met aan het hoofd minister van justitie Ernst Hirsch Ballin (CDA).
Commissie-Van Traa
Eind 1994 werd de commissie-Van Traa (genoemd naar de voorzitter, PvdA politicus Maarten van Traa), door de voorzitter van de Tweede Kamer aangesteld om hier onderzoek naar te doen.
Op 1 februari 1996 presenteerde de parlementaire enquêtecommissie haar bevindingen aan de Tweede Kamer. Het lijvige rapport (5500 pagina’s), werd vergezeld van 11 bijlagen. In een van die bijlagen werd ‘De wereld van de Wallen’ geschetst. Op de onderzoeksmethode van de bij het onderzoek betrokken criminologen valt ook wel een en ander aan te merken, maar dat komt een andere keer aan bod.
Geen heldere normen
Samengevat constateerde de enquêtecommissie dat het bij de politie en justitie ontbrak aan heldere normen voor het bestrijden van de georganiseerde misdaad. De wetgevende en rechterlijke macht (rechters en officieren van justitie) gaven de politie veel te veel ruimte. De opsporing was een ongecontroleerde chaos geworden; niemand wist goed wie waarvoor verantwoordelijk was. Het OM, waar het gezag en de controle over de opsporing zou moeten liggen, stuurde niets bij en werd juist onderdeel van het probleem. De IRT-affaire is nog steeds een nationale schandvlek in de internationale misdaadbestrijding.
Grote invloed
Het Van Traa-rapport had daarna een grote invloed op de opsporing en wetgeving in Nederland. Het heeft onder meer geleid tot de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB), een wet die op 1 februari 2000 van kracht werd, en de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) die sinds 1 juni 2003 van kracht is. De uiteindelijk op 1 april 2006 geïntroduceerde wettelijke en vaak bekritiseerde kroongetuigenregeling, is eveneens een voortvloeisel van het parlementaire onderzoek naar opsporingsmethoden in de jaren negentig.
Wet Bibob
De Wet Bibob geeft bestuursorganen de bevoegdheid om vergunningen en subsidies te weigeren of in te trekken als een ernstig gevaar aanwezig wordt geacht dat deze worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen gelden of andere voordelen te benutten (de a-grond), of om strafbare feiten te plegen (de b-grond). De bewijsnorm in het bestuursrecht ligt lager dan in een strafzaak. Het aannemelijk maken van een vermoeden is al voldoende om als bestuursorgaan een vergunning op grond van de Wet Bibob te kunnen weigeren. Omdat de overheid haar aanname niet strafrechtelijk hoeft te bewijzen, wordt ook wel gesproken over een omgekeerde bewijslast.
Wet BOB
De Wet BOB regelt wanneer en op welke wijze gebruik mag worden gemaakt van bijzondere opsporingsmethoden zoals het tappen van telefoons, het stelselmatig observeren van personen, inkijkoperaties en infiltratie.
Op grond van de wetsartikelen 126la t/m 126nc in Boek 1, Titel IVA van het Wetboek van Strafvordering (Sv) mag de Nederlandse politie telefoongesprekken afluisteren en telefoongegevens opvragen.
Een gerichte telefoontap mag volgens art. 126m Sv alleen geplaatst worden als het dringend nodig is voor het onderzoek naar een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer staat (waarbij de verdachte voor voorlopige hechtenis in aanmerking komt) en die een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt.
Een telefoontap kan voor een periode van maximaal vier weken worden geplaatst op bevel van een officier van justitie, na voorafgaande machtiging door een rechter-commissaris. De tap kan verlengd worden na toestemming door de officier van justitie. Informatie afkomstig uit een telefoontap mag alleen in andere onderzoeken gebruikt worden na toestemming door een rechter-commissaris en wordt, afhankelijk van het misdrijf, tussen de vijf en dertig jaar bewaard.
Kolbak
In 2004 ben ik maandenlang geobserveerd in het strafrechtelijk onderzoek Kolbak. Rechter-commissaris mr. J.E. Hofstee had hier toestemming voor verleend. Het verzoek tot ‘bevel stelselmatige observatie’ was door Fred Teeven ingediend kort nadat rechercheurs Ronald Inpijn en Kemal Kösten van de toenmalige Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) mij op 28 juni 2004 hadden bezocht in mijn speelhal in de Molensteeg.
De twee CIE-rechercheurs kwamen mij waarschuwen dat ik gevaar liep. Van wie de dreiging uitging, wilden ze niet vertellen. Ze adviseerden om mezelf goed te gaan beveiligen.
Sander de Haas
Naderhand is CIE-officier van justitie Sander de Haas over dat bezoek gehoord in de strafzaak Kolbak. Op 18 december 2008 verklaarde De Haas in de Bunker ten overstaan van het gerechtshof dat er bij de CIE niets bekend was over de door de CIE-rechercheurs gesuggereerde dreiging. Mijn advocaat Han Jahae heeft het OM toen gevraagd of de CIE wel eens iemand waarschuwt dat hij of zij gevaar loopt om vervolgens te kijken wat die persoon met die informatie gaat doen, met wie de persoon contact opneemt etc.
Koos Plooij
“Deze gedachte wordt met kracht verworpen,” schreef officier van justitie Koos Plooij op 3 april 2009 in een reactie namens het OM. “De CIE spreekt niet met mensen met een dergelijke verborgen agenda. Mijn collega Hambeukers heeft mij na eigen onderzoek verzekerd dat dit ook in het onderhavige geval niet is gebeurd. De heer Kaatee kan in redelijkheid geen andere indruk aan het gesprek hebben overgehouden.” Aldus Plooij.
Telefoontap
In Kolbak ben ik niet alleen stelselmatig geobserveerd maar is ook mijn vaste en mobiele telefoonlijn maandenlang getapt. Rechter-commissaris mr. E.J. Hofstee verleende telkens toestemming voor een nieuwe periode van 4 weken na een herhaalde aanvraag van Fred Teeven, ook al leverde de voorgaande periode geen belastend lijkende gesprekken op, eerder ontlastend. Zoals een telefoontje van een goede vriend op 29 mei 2004, kort na de moord op mijn voormalige werkgever.
Toen verkeerde ik nog in de veronderstelling dat John Mieremet of een Joegoslavische crimineel genaamd Jocic achter de moord op Endstra zat, en dat Holleeder wel eens het volgende slachtoffer zou kunnen worden. Willem & Willem stonden beiden op een dodenlijst, had ik in 2002 in De Telegraaf gelezen.
Vandros
Omdat ik verdachte was in Kolbak, is een telefoontap in dat strafrechtelijk onderzoek nog wel te begrijpen. Maar dat mijn mobiele telefoon ook in het liquidatieonderzoek Vandros is getapt niet. Dat valt met de beste wil van de wereld niet te verklaren. In Vandros stond één verdachte terecht: Willem Holleeder. In die strafzaak probeerde het OM te bewijzen dat Holleeder verantwoordelijk was voor verschillende moorden in de Amsterdamse onderwereld, waaronder de liquidatie van Willem Endstra.
‘Dat wat wij niet hebben, kunnen wij niet voegen’
Hoe komt een tapverslag van een zakelijk telefoongesprek dat ik op 27 oktober 2017 over mijn speelhallen had met de heer La Lau, de huurder en latere koper, in hemelsnaam in dat liquidatiedossier terecht?
Vandros is een strafzaak waarin ik geen verdachte was, noch heb ik iets te maken gehad met de ernstige feiten waarvan Holleeder in die stafzaak werd verdacht. Waarom is in Vandros dan toch mijn telefoon getapt en mijn privacy geschonden (en ook de privacy van degenen die mij hebben gebeld)?
Mijn advocaat Han Jahae heeft het OM verzocht de tapaanvraag en alles wat erbij hoort te voegen in mijn strafzaak. Aanvankelijk weigerde het OM de documentatie over de aanleiding voor de tap te verstrekken, en wel om een hele bijzondere reden: “dat wat wij niet hebben, kunnen wij niet voegen,” schreven de officieren in hun reactie op het verzoek.
Proces-verbaal
Na tussenkomst van de rechter-commissaris hebben de Terrel-officieren het ‘proces-verbaal aanvraag bevel opnemen (tele)communicatie’ uit Vandros, wat ze zogenaamd niet hadden, alsnog aan het strafdossier Terrel toegevoegd.
Het Vandros-PV met nummer 26149710Z-2814 is gedateerd op 26 oktober 2017 en is opgemaakt door verbalisant R336, werkzaam bij de Landelijke Eenheid. Opdrachtgevers van de tap zijn de Vandros-officieren in eerste aanleg mrs S. Tammes en L. Stempher.
Aanvraag bevel opnemen (tele)communicatie
Het opnemen en afluisteren van telefoongesprekken van burgers mag niet zonder toestemming van een rechter. Om een tapmachtiging te verkrijgen moet een officier van justitie een rechter-commissaris eerst overtuigen van de noodzaak tot het afluisteren in relatie tot de strafzaak waartoe het ‘bevel opnemen’ dient.
Als motivatie dat in oktober 2017 in strafrechtelijk onderzoek Vandros de noodzaak bestond om mijn mobiele telefoon te tappen, schreef verbalisant R336 in zijn PV:
’In de thans in hoger beroep lopende ontnemingszaak tegen Paarlberg (Enclave Financieel) is door het openbaar ministerie op de hierboven genoemde panden beslag gelegd. Daarnaast heeft de gemeente Amsterdam de exploitatievergunningen van Buddy Buddy en de Molensteeg in het kader van de wet BIBOB ingetrokken.’
Wat de verbalisant beweert, is niet waar. In de ontnemingszaak tegen de heer Paarlberg is nimmer beslag gelegd op mijn panden. Op 30 januari 2006 is op last van Fred Teeven weliswaar beslag gelegd op mijn panden op de Wallen, maar dat was vanwege het vermoeden dat mijn vennootschap en ik zélf schuldig zouden zijn aan strafbare feiten, namelijk het witwassen van die panden waarvoor mijn vennootschap en ik thans opnieuw terecht staan in de strafzaak Terrel. Dat beslag is echter op 29 december 2010 opgeheven ná en vanwege mijn integrale vrijspraak in 2009 en het seponeren van de vervolging van mijn vennootschap.
Op de datum waarop de tapaanvraag is ingediend, 26 oktober 2017, lag er al jaren geen beslag meer op de panden. Verbalisant R336 die beweerde van wel, heeft op ambtsbelofte gejokt. Daarnaast heeft de gemeente Amsterdam geen lopende exploitatievergunningen ingetrokken, maar nieuwe vergunningen voor mijn speelhallen geweigerd.
Verbalisant R336 stelt verder:
‘Kaatee heeft de Landelijke Beslag Autoriteit e-mails gestuurd en hij heeft daarin vermeld dat er een vergunningaanvrager die “La Lau” is genaamd en hijzelf tot eind september 2017 door de burgemeester van Amsterdam in de gelegenheid gesteld zijn om een zienswijze over de financiering van de speelautomatenhallen in de Molensteeg 1 en Oudezijds Achterburgwal in te dienen. De vergunningaanvrager zal, zo schrijft Kaatee, een voorstel doen om de panden Molensteeg 1 en Oudezijds Achterburgwal 30, alsmede de inventaris in één keer te verwerven voor een bedrag van € 2.800.000. De gesprekken die de vergunningaanvrager hiervoor voert met derde-partijen bevinden zich in een vergevorderd stadium, aldus Kaatee. Kaatee vraagt in de mails het OM om toestemming om de door Paarlberg verstrekte hypotheek af te lossen met een bedrag van € 2.800.000, hetgeen niet toereikend is om het totaalbedrag van de hypotheek (ongeveer 3,4 miljoen) te voldoen. Het Landelijk Parket heeft in 2013 ermee ingestemd dat betalingen als aflossing op de hypotheek via het OM kunnen verlopen, met als voorwaarde dat Kaatee het hele bedrag dat aan Paarlberg verschuldigd is, wordt betaald. Het Functioneel Parket heeft thans nog geen beslissing genomen op het verzoek van Kaatee. Officier van justitie mr. P. Notenboom van het Functioneel Parket heeft op maandag 30 oktober om 13:00 uur een gesprek met Kaatee, waarin Kaatee het voorstel tot aflossing zal toelichten.
Uit de opgevraagde historische telefoongegevens van Kaatee komt naar voren dat Kaatee in ieder geval nog telefonische contacten heeft met de telefoonnummers:….’
Verdachte contacten (in de ogen van de politie)
R336 somt dan een viertal telefoonnummers op die kennelijk verdacht waren, waaronder twee mobiele nummers van oud-medewerkers van mijn speelhallen. Mannen die er respectievelijk 17 jaar en 20 jaar hebben gewerkt. Een van hen huurde in 2017 nog steeds een woning van mij op de Oudezijds Achterburgwal. Dat ik 5 jaar na de sluiting van mijn hallen nog steeds telefonisch contact had met deze oud-medewerkers, vond de verbalisant maar verdacht en reden om mijn telefoon te tappen.
Janot Entertainment
Het derde ‘verdachte’ mobiele nummer waarmee ik volgens de opgevraagde gegevens eerder dat jaar zou hebben gebeld, stond op naam van Janot Entertainment, het moederbedrijf van Casa Rosso. R336 ging er vanuit dat dit het telefoonnummer was van Jan Otten. Dat ik in 2017 telefonisch contact had met Otten vond de verbalisant opvallend. R336 linkte Jan Otten en mij aan Willem Holleeder, want de verbalisant schrijft in het proces-verbaal: ‘Reeds in 1996 vraagt Holleeder aan Katee om een afspraak voor hem te maken met Jan Otten.’
Ik moest het een paar keer lezen om het te geloven, maar het staat er echt. De verbalisant refereert met zijn opmerking aan een telefoongesprek met Willem Holleeder in 1996 dat was getapt in het Citypeak-onderzoek. Wat R336 er niet bij vermeldt is dat toen Holleeder mij belde en die vraag stelde, hij assistent-bedrijfsleider en in loondienst was bij Part-Invest Nuenen BV, de eigenaar van Casa Rosso en de Bananenbar. Jan Otten pachtte die bedrijven van Part-Invest Nuenen BV, waarvoor ik toen werkzaam was als financieel manager.
Dat Jan Otten en ik elkaar al kenden voordat Rob Grifhorst het Casa Rosso concern in 1992 overnam, wist iedereen binnen het bedrijf van Grifhorst. Dat verklaart waarom Willem Holleeder mij uit hoofde van zijn functie vroeg om een afspraak te maken met Jan. Aan dat telefoongesprek van 21 jaar eerder waar de verbalisant de verdachtmaking in het proces-verbaal op baseert, is dus niks vreemds of verdachts.
Janot Entertainment is inderdaad ‘een bedrijfsvorm op naam van Jan Otten’, zoals de verbalisant had ontdekt. Alleen is het telefoonnummer op naam van Janot Entertainment niet het mobiele nummer van Jan maar sinds jaar en dag het nummer van de algemeen directeur van Janot Entertainment BV met wie ik in 2017 inderdaad geregeld telefonisch contact had. Wij procedeerden dat jaar samen tot aan de Raad van State (met succes) tegen de gemeente Amsterdam om publieke toiletten te realiseren in een pand aan de Oudezijds Achterburgwal; ik als pandeigenaar en de Janot-directeur als (vertegenwoordiger namens) de huurder.
La Lau
Tenslotte meldt verbalisant R336 in het proces-verbaal dat ik blijkens de bij Vodafone opgevraagde historische communicatiegegevens ook contact heb gehad met de heer La Lau, de uiteindelijke koper van de speelhallen. Het telefoonnummer van de heer La Lau is het vierde en laatste mobiele nummer dat de rechter-commissaris ervan moest overtuigen in te stemmen met het afluisteren van mijn telefoongesprekken in het liquidatie-onderzoek Vandros.
Volmacht
Na de motivering in het proces-verbaal van R336 te hebben gelezen, verleende de rechter-commissaris nog dezelfde dag, 26 oktober 2017, een volmacht aan de officieren van justitie Sabine Tammes en Lars Stempher om van 27 oktober 2017 tot en met 2 november 2017 mijn telefoongesprekken af te luisteren. Dat ze daarmee ook de privacy zouden schenden van degenen die ik in die week belde of die mij zouden bellen, interesseerde hen geen zier. Het ging om een onderzoek naar liquidaties. Waarom de aanvraag slechts één week betrof en niet de standaardtermijn van 4 weken, wordt in de vordering van de officieren niet toegelicht.
Geen controle
Je hoeft dus geen verdachte te zijn in een strafrechtelijk onderzoek om door de Nederlandse overheid te worden getapt. Zelfs als je helemaal niets met de verdenkingen in dat onderzoek te maken hebt, verleent de rechtbank het OM toestemming om jouw telefoongesprekken in verband met die zaak af te luisteren. Het OM hoeft daarvoor niets aan te tonen, zoals in het onderhavige geval bewijs te leveren dat er beslag lag op mijn panden. Een simpele bewering in een proces-verbaal dat dit zo is, was in Vandros voldoende. De rechter-commissaris controleert dat toch niet bij het Kadaster. Een paar vage verdachtmakingen erbij vermelden en er is altijd wel een rechter-commissaris te vinden die zijn of haar handtekening zet en het tappen kan beginnen. Nederland wordt niet voor niks met regelmaat wereldkampioen afluisteren genoemd.
Handtekening zonder naam
Onderaan de beslissing van de rechtbank van 26 oktober 2017 op de vordering tot het opnemen van (tele)communicatie (artikel 126 m Sv.), staat geen naam van de rechter-commissaris maar slechts een handtekening. Wellicht voelde de rechter-commissaris bij het doorlezen van het proces-verbaal al aan dat de motivatie van de tap niet deugde en dacht de RC: ik kan mijn naam maar beter weglaten.