Aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak Terrel in het gerechtsgebouw aan de Parnassusweg denk ik nog vaak terug. Het waren loodzware dagen, met name dinsdag 1 oktober 2024 toen het Openbaar Ministerie naast een celstraf van 18 maanden, verbeurdverklaring van mijn panden op de Wallen eiste omdat ik die zou hebben witgewassen voor Willem Holleeder. Het voelde als een déjà vu. Eerder, namelijk in 2007 en in 2009, eiste het OM voor onder meer dezelfde verdenking in het Kolbak-proces celstraffen van respectievelijk 3 jaar in eerste aanleg en 18 maanden in hoger beroep. Toen ben ik zowel door de rechtbank als door het hof vrijgesproken van het beweerde ‘witwassen van de Wallenpanden’ voor Holleeder. Die vrijspraken weerhielden het OM er niet van om het jaren later, met instemming van maar liefst acht (!) rechters die dit in verschillende samenstellingen hadden kunnen tegenhouden, nóg maar een keer te proberen in een nieuwe strafzaak. Want bij het OM geldt de stelregel: eens vrijgesproken, altijd een boef.

Koop op afbetaling
In 1998 was ik voor een klein deel mede-eigenaar geworden van de zogenoemde ‘wallenpanden’ en de speelautomatenhallen Molensteeg en Buddy Buddy waar ik eind 1983, toen nog in mijn studententijd, ben gaan werken.
In 2002 heb ik de rest van het pakket gekocht. Door leningen af te sluiten bij de toenmalig eigenaar en verkopende partij, de familie Endstra, werd ik enig eigenaar. Dus door middel van een koop op afbetaling, met een schuld aan de verkoper en een aflossingsverplichting. Dat is geen ongewone constructie om een overname te doen op de Wallen, waar banken van oudsher zeer terughoudend zijn met het verstrekken van leningen. Op dezelfde wijze, via een lening van de verkoper, heeft mijn vorig jaar overleden vriend Jan Otten Casa Rosso, de Bananenbar en het Erotisch Museum in 1996 kunnen kopen, bedrijven die vaak zijn genoemd in het Terrel-proces.
Voorstel officier van justitie
Spijt dat ik exact 11 jaar na mijn integrale vrijspraak in Kolbak niet ben ingegaan op het voorstel van officier van justitie Lars Stempher, heb ik geen seconde gehad. Dat voorstel hield feitelijk in: het afleggen van een (onware) verklaring dat mijn speelhallen eigenlijk van Willem Holleeder zijn. Die zou mij in 2002 hebben gedwongen om deze van Willem Endstra te kopen zou dan het verhaal zijn.
Het OM hoopte deze getuigenverklaring te kunnen presenteren in het hoger beroep van het Vandros-proces tegen Holleeder die terecht stond voor betrokkenheid bij liquidaties in de Amsterdamse onderwereld. De verklaring zou voor een bevestiging zorgen wat de zussen van Holleeder in eerste aanleg van het Vandros-proces hadden verklaard: de gokhallen op de Wallen zijn van Willem want daarin is volgens de zussen zijn deel van het Heinekenlosgeld geïnvesteerd. Het zou de geloofwaardigheid van verklaringen van de zussen Holleeder in dat proces ten goede komen. Als ik bereid was de gesuggereerde getuigenverklaring af te leggen, stond de deur voor mij op een kier en wilde het OM het gesprek met mij aangaan.
Als ik niet aan dat verhaal wilde meewerken, zou het OM mij opnieuw gaan vervolgen voor witwassen en stond mij een nieuw jarenlang durend strafproces te wachten, met ook bestuursrechtelijke consequenties. Twee opties. Ik mocht er een week over nadenken.
Telefoontje
Tijd om het merkwaardige gesprek met Stempher na te bespreken met mijn advocaat was er niet. Kort nadat de officier van justitie en zijn gevolg waren vertrokken, belde mijn vader. Hij was in paniek. Mijn moeder was net opgehaald door de ambulance en naar het BovenIJ ziekenhuis gebracht. Ze had het benauwd en voelde een druk op haar borst. Mijn vader had meteen 112 gebeld.
Geschrokken van zijn telefoontje racete ik van het kantoor van mijn advocaat naar het ziekenhuis, waar mijn moeder op de IC lag en werd onderzocht. Gelukkig bleken het haar hartritmestoornissen te zijn die weer opspeelden en mocht ze in het weekend naar huis met andere medicijnen.
Overleg met advocaat
De week erop besprak ik met mijn advocaat de twee scenario’s die de officier van justitie op vrijdag 3 juli 2020 had geschetst. Het OM behulpzaam zijn door in de hoger beroep fase van het strafproces tegen Willem Holleeder een onware verklaring af te leggen, of mijn rug recht houden en de consequenties daarvan aanvaarden, in de hoop dat het zo’n vaart niet zou lopen met die vervolging. Iemand tweemaal vervolgen voor hetzelfde strafbare feit mag immers niet, dacht ik toen nog.
Ik koos voor de tweede optie: de waarheid. De speelhallen zijn niet van Willem Holleeder. Die zijn van mij, het zijn mijn kindjes. Ik ben vanaf 6 september 2002 enig eigenaar en rechthebbende van die hallen, en ook van de panden die ik dat jaar van Endstra heb gekocht.
De gangbare praktijk
Mijn vriendin en enkele goede vrienden heb ik verteld over deze ervaring met het OM. Kort na het gesprek met de officier waarin ik mij gechanteerd heb gevoeld, heb ik een beëdigde verklaring hierover afgelegd bij een Amsterdamse notaris. Tijdens het hoger beroep van het Vandros-proces heb ik ruim een jaar later bij het Amsterdamse gerechtshof – in het openbaar en in het bijzijn van officier van justitie Lars Stempher – een verklaring onder ede afgelegd over de chantagepraktijk van het OM. Ik heb er meermaals over gepubliceerd, ook nu weer.
Wat mij heeft verbaasd is dat niemand opkeek van deze praktijken van het OM, vrienden niet, rechters niet, advocaten niet, en ook (misdaad)journalisten niet. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat getuigen in Nederlandse strafzaken door Nederlandse officieren van justitie onder druk worden gezet en worden gemanipuleerd om onware verklaringen af te leggen. Zó gangbaar en algemeen bekend zelfs, dat de Nationale ombudsman geen onderzoek deed naar mijn klacht hierover, en de rechtbank Amsterdam er ook geen oordeel over velde in het Terrel-vonnis, terwijl ik daar in mijn laatste woord uitdrukkelijk om had gevraagd.
“Dan gaan we de procedure in”
Wat doe je als officier, als een eventuele nieuwe getuige waar je contact mee hebt gezocht en die je met vervolging hebt gedreigd, weigert een bepaalde verklaring af te leggen, “een verklaring in uw eigen woorden, wij gaan die verklaring niet voor u dicteren”? Iemand die zich dus niet door het OM laat manipuleren. Het op zijn beloop laten? Natuurlijk niet. “Dan gaan we de procedure in”, reageerde Stempher resoluut toen mijn advocaat hem op vrijdag 10 juli 2020 telefonisch liet weten dat hij een meinedige verklaring tegen Holleeder op zijn buik kon schrijven.
Het Vandros-team
Bij het gesprek met Stempher op 3 juli 2020 op het kantoor van mijn strafrechtadvocaat Han Jahae, was ook het zogeheten ‘Vandros-team’ aanwezig; twee betrekkelijk jonge rechercheurs die later dat jaar het proces-verbaal van verdenkingen opstelden en mij in 2020 en in 2021 vier dagen hebben verhoord op het hoofdbureau. Een blonde man met zijn haar in een knotje en een bijdehante tante met donker haar. Allebei van ongeveer dezelfde leeftijd schat ik.
Het recherchekoppel had zich enkele jaren eerder in opdracht van Stempher veel moeite getroost om in oude strafzaken te grasduinen naar belastende informatie over mij en over mijn bedrijven en panden op de Wallen. Het koppel had toen ook de achtergronden en relaties van de heer La Lau onderzocht, de koper van mijn speelhallen.
‘Zeer gedreven’
De codenamen van de rechercheurs komen dan ook regelmatig voorbij in het Terrel-dossier: T-137 en R-486. Ze zijn ‘zeer gedreven’ en ‘zeer serieus’, zo houden ze aan de Amsterdamse gokbaas Mario Singels voor als de rechercheurs hem op 19 oktober 2017 verhoren over zijn contacten met mij en over zijn telefoongesprekken met zijn oom Willem Holleeder in de jaren ‘90. Zie deel 3 van De ‘dubieuze partijen’ van Pierre van Rossum’.
Op 30 april 2018 gaan ze ook langs bij Edith de Vries en Hans Wiedeler die in 1992 het Casa Rosso-imperium verkochten aan Rob Grifhorst. Daarna verhoort het recherche-duo Hans nóg een keer, maar dan zonder Edith.
Gerard van den Nieuwenhuizen
Op 7 augustus 2018 brengt het ‘Vandros-team’ een bezoek aan Gerard van den Nieuwenhuizen, een fiscalist die Edith de Vries bijstond tijdens de verkoop van Casa Rosso aan Grifhorst. Van den Nieuwenhuizen was destijds werkzaam bij Deloitte & Touche.
T-137 en R-486 stellen Van den Nieuwenhuizen onder meer vragen over de aankoophypotheek van 3 miljoen gulden van Stichting Reisver die Grifhorst destijds van de verkopers heeft verkregen om het vastgoed op de Wallen op 2 januari 1992 te kunnen kopen. De hypotheek was al strafrechtelijk onderzocht in Citypeak (1994-1997) en daarna nogmaals in Kolbak (2004-2009). Daar bleek niks fout aan. Er werd afgelost en rente betaald.
De verbalisanten onderwerpen Van den Nieuwenhuizen niettemin aan een kruisverhoor over de hypotheek. In zijn antwoorden maakt de fiscalist duidelijk dat de in 2010 overleden topadvocaat en curator mr. Allard Voûte de constructie (een hypotheek via een stichting) had bedacht. Daar mankeerde volgens de fiscalist niks aan. Hij begrijpt de hele ophef daarover van de verbalisanten niet. Met de hele verkoop aan Grifhorst was niks mis, zo verklaart Van den Nieuwenhuizen.
‘U denkt niet, u praat nergens over’
Aan het einde van het verhoor vraagt het gefrustreerde recherchekoppel aan de fiscalist of hij mij kent.
Verbalisant: “Oké. Ik heb nog even een vraag. Meneer Marcel Kaatee? Zegt die naam…?”
Getuige: “Die was boekhouder bij Edith. Administrateur van Edith destijds. Toen Edith nog eigenaresse was van de zaak, was hij administrateur. Van de zaken Casa Rosso, Buddy Buddy en de Molensteeg. En die naam ken ik inderdaad. Ik heb hem nooit persoonlijk ontmoet. Ik heb hem qua naam wel gehad ja. En ik geloof dat hij later directeur is geworden. Dat heb ik wel gelezen in de stukken.”Verbalisant: “Heeft u daar iets over gedacht?”
Getuige: “Nee.”
Verbalisant: “Hij is begonnen bij Zwarte Joop, bij Joop de Vries als kaartjesverkoper.”
Getuige: “Hij was een bekwame administrateur, dat weet ik wel.”Verbalisant: “Hij is daarna directeur geworden van de twee gokhallen.”
Getuige: “Ja, ja, nogmaals, ik heb hem nooit persoonlijk ontmoet.”Verbalisant: “U denkt niet, u praat nergens over, dat vind ik toch…”
Getuige: “Ik heb alle antwoorden gegeven die u vraagt. Maar u vraagt mij dingen die ik gewoon niet weet, daar kan ik geen antwoord op geven.”
Proces-verbaal van bevindingen
Op 17 januari 2018 brengen de twee speurneuzen van de Landelijke Eenheid op ambtseed en ambtsbelofte verslag uit van hun onderzoek naar mijn speelhallen. In een ruim 500 pagina’s (inclusief bijlagen) tellend proces-verbaal van bevindingen laten T-137 en R-486 hun licht schijnen ‘omtrent de amusementshallen Molensteeg 1 en Oudezijds Achterburgwal 30 te Amsterdam in relatie tot Marcel Kaatee en de potentieel nieuwe koper Einar la Lau en zijn financiers’.
In het proces-verbaal wordt de verkoop aan La Lau als een schijnconstructie voorgesteld waarbij het onderzoeksteam Vandros het vermoeden uit ‘dat Marcel Kaatee thans nog steeds optreedt als stroman voor Willem Holleeder. Dit vermoeden hangt onder meer samen met de rol van Kaatee bij de amusementshallen Buddy Buddy en de Molensteeg te Amsterdam.’ Aldus T-137 en R-486.
Wordt vervolgd…
In mijn volgende blog zal ik onthullen wat voor het ‘onderzoeksteam Vandros’ de aanleiding was om mijn speelhallen (opnieuw) te onderzoeken en hoe het samenraapsel aan bevindingen en conclusies van het recherchekoppel aan het Landelijk Bureau Bibob wordt gepresenteerd die daar een Bibob-advies op baseren.