In een op 5 januari 2024 gedateerde brief liet Nationale ombudsman Reinier van Zutphen mij weten niet terug te komen op zijn eerdere boodschap van 5 april 2023: de ombudsman doet geen onderzoek naar het handelen van het Openbaar Ministerie. Het kostte de ombudsman meer dan een half jaar om deze conclusie te trekken naar aanleiding van een herzieningsverzoek dat ik op 30 juni 2023 had ingediend.
Klacht
Op 21 december 2022 had ik bij de Nationale ombudsman een klacht ingediend over de chantagepraktijken van het OM. Ik zal heus niet de enige door het OM gewenste getuige zijn die door een officier van justitie is gechanteerd. In een 51 pagina’s tellende klachtenbrief schreef ik de ombudsman onder meer het volgende:
Over uitspraken van rechters kan en mag uitsluitend in een eventueel hoger beroep worden geklaagd en nergens anders, ook niet bij de Nationale Ombudsman. Bij de ombudsman mag wel worden geklaagd over het openbaar ministerie en over officieren van justitie die – gesteund door de Amsterdamse rechtbank – menen het volste recht te hebben mij te chanteren en opnieuw te vervolgen wegens de verdenking dat ik de in 2002 door mij gekochte panden op de Wallen zou hebben witgewassen en nog steeds witwas.
Het OM noemde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam in het Vandros-proces d.d. 4 juli 2019 de aanleiding om mij opnieuw te vervolgen voor het witwassen van de panden. In dat strafproces dat handelt over liquidaties waar mijn speelhallen niets mee te maken hebben, meende de rechtbank zich buiten de tenlastelegging om en zonder wederhoor van mijn kant, te moeten uitspreken over de eigendom van mijn speelhallen op de Wallen. Die zouden volgens de rechtbank feitelijk toebehoren aan W.F. Holleeder. De rechtbank motiveerde deze visie onder meer met een cirkelredenering die niet thuishoort in een gerechtelijk vonnis.[1]
In het hoger beroep van het Vandros-proces ben ik wél als getuige gehoord, onder ede, onder meer over het gesprek dat op 3 juli 2020 plaatsvond met officier van justitie mr. Stempher waarin de officier al dreigde met de nieuwe vervolging. Het zittingsverbaal van mijn getuigenverhoor op 26 oktober 2021 is als bijlage 4 bijgevoegd.
Op 24 juni 2022 is het Vandros-vonnis van de rechtbank, inclusief de hiervoor al herhaaldelijk genoemde drogredenering, in zijn geheel vernietigd door het Amsterdamse gerechtshof. Voor het vonnis is een arrest in de plaats gekomen waarin ‘de gokhallen’ op de Wallen geen rol meer spelen.[2] De totale vernietiging van het Vandros-vonnis heeft er echter niet toe geleid dat de vervolging in Terrell is gestaakt. In tegendeel. Het strafrechtelijk onderzoek duurt nog altijd voort.
‘De Nationale ombudsman heeft daar geen rol in’
Op 5 april 2023 concludeerde de klachtenbehandelaar namens de ombudsman:
‘Het OM gaat over het opsporen en vervolgen van strafbare feiten en kan besluiten om een strafzaak voor de rechter te brengen. De rechter beoordeelt of de strafbare feiten zijn begaan of niet. De Nationale ombudsman heeft daar geen rol in. U legde uw klacht over de officier van justitie op 26 oktober 2021 in hoger beroep aan de rechter voor. De officier van justitie legde hierover een verklaring af in dat proces. Uw klacht over de officier van justitie maakte onderdeel uit van die strafzaak. De rechter deed in deze zaak uitspraak over uw tenlastelegging en ik neem aan dat hij zich ook heeft uitgesproken over uw klacht over de officier van justitie. De Nationale ombudsman is verplicht die uitspraak te respecteren.’
Misslagen
Klachtenbehandelaar Jamal Libari van de Nationale ombudsman maakte bij zijn beoordeling een aantal misslagen. Hij had niet begrepen dat ik getuige was in de strafzaak Vandros en geen verdachte. Hij verkeerde dus in de veronderstelling dat ik medeverdachte was van Willem Holleeder die in Vandros terecht stond voor het (laten) plegen van liquidaties in de Amsterdamse onderwereld. Idioot natuurlijk.
Het proces-verbaal van het ‘Verhoor van getuige M.A. Kaatee’ op 26 oktober 2021 in het Justitieel Complex Schiphol waar de chantage van officier van justitie mr. Lars Stempher publiekelijk aan de orde is gesteld, was een van de bijlagen van de klachtenbrief. Daarin word ik vele malen aangeduid als ‘getuige’ en niet als ‘verdachte’, hetgeen de behandelaar van mijn klacht blijkbaar is ontgaan tijdens het lezen van het zittingsverbaal.
Me dunkt dat uit deze passages uit het zittingsverbaal voor de ombudsman of zijn vertegenwoordiger al duidelijk had moeten zijn dat ik in die strafzaak als getuige ben opgeroepen en niet als verdachte.
De chanterende officier van justitie Lars Stempher, die tijdens de zitting het OM vertegenwoordigde, ontkende of weersprak de chantage niet. Hij deed er het zwijgen toe. Zijn collega Koos Plooij voerde het woord namens het OM. Kennelijk was dat zo afgesproken omdat de kwestie voor Stempher natuurlijk gevoelig ligt.
‘Er zijn verschillende soorten vrijspraak’
Van strafrecht had de behandelaar van mijn klacht sowieso weinig kaas gegeten. In een telefoongesprek op 3 maart 2023 wees de heer Libari mij erop dat er verschillen zouden bestaan in vrijspraak; een vrijspraak wegens onvoldoende bewijs en een vrijspraak bij het volledig ontbreken van bewijs. Strafrechtdeskundigen die ik deze stelling heb voorgelegd kwalificeerden die bewering als ‘aperte onzin’. Als een rechter het OM niet-ontvankelijk verklaart in een strafzaak, resulteert dit voor de verdachte niet in een vrijspraak. Een verdachte kan alleen worden vrijgesproken als het OM wél ontvankelijk is. En als er helemaal geen bewijs is dat een verdachte strafbare feiten heeft gepleegd, wordt simpelweg niet vervolgd. Er bestaat in het strafrecht niet zoiets als een halve vrijspraak.
In zijn brief van 5 januari 2024 erkent Nationaal ombudsman Van Zutphen ‘een fout te hebben gemaakt bij uw klacht over de chantage. In de rechtszaak stond u inderdaad niet terecht, maar was u getuige. Onze conclusie dat de chantage onderdeel is geweest van de beoordeling van het hof kunnen wij niet zomaar stellen. Dat weten wij niet zeker. Toch betekent dit niet dat wij onderzoek gaan doen naar deze klacht.’
‘Het is uw woord tegen dat van het OM’
De ombudsman motiveerde zijn besluit om geen onderzoek te doen als volgt:
‘U wilt dat wij onderzoeken of het OM u chanteerde door u onder druk te zetten om een belastende getuigenverklaring af te leggen. Dat gaan wij niet doen omdat dit door ons niet feitelijk is vast te stellen. Het is uw woord tegen dat van het OM dat ontkent dat het zo is gelopen. U kunt dit punt natuurlijk ook nog aanvoeren bij de rechter in de nieuwe rechtszaak. Dan kan de rechter dit toetsen en daar eventueel gevolgen aan verbinden.’
Huh? Ontkent het OM tegenover de ombudsman nu ineens dat het zo is gelopen? En wordt daarom geen onderzoek ingesteld? Op 26 oktober 2021 ontkende het OM de chantage niet. Er viel niets te ontkennen. Mijn advocaat was hiervan getuige geweest. Aanklager Lars Stempher hield wijselijk zijn mond toen de chantage uitgebreid aan de orde werd gesteld, in een openbare zitting, ten overstaan van drie raadsheren van het Amsterdamse gerechtshof. Stempher had daar de chantage kunnen weerspreken en mij eventueel van meineed kunnen betichten. Maar dat deed hij niet, want de officier was zich er terdege van bewust dat ik op die zitting, onder ede, de waarheid en niets dan de waarheid sprak. Een aanklacht wegens meineed bleef dan ook achterwege.
Reinier van Zutphen
Nationale ombudsman Reinier van Zutphen, volgens Wikipedia op 11 mei 1960 geboren in Wageningen, bekleedt dat ambt sinds 1 april 2015. Hij nam de rol over van zijn voorganger Alex Brenninkmeijer. Van Zutphen was eerder vicepresident en sectorvoorzitter van de Rechtbank Utrecht en senior raadsheer en voorzitter van het gerechtsbestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Van 2007 tot 2013 was Van Zutphen voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NvvR) en van 1 april 2013 tot en met 31 maart 2015 staatsraad in buitengewone dienst bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Van Zutphen was ook voorzitter van het Juridisch Loket toen talloze slachtoffers van de toeslagenaffaire daar tevergeefs aanklopten voor juridische bijstand om beslissingen van de Belastingdienst aan te vechten.
Op 12 maart 2012 zorgde Van Zutphen er als voorzittend raadsheer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) voor dat mijn speelhallen op de Wallen moesten sluiten. De overweging in de uitspraak van het CBb dat een bestuursorgaan best beschuldigingen mag blijven uiten waarvan een betrokkene onherroepelijk is vrijgesproken door de strafrechter, was toen al opmerkelijk. Het is evident in strijd met de onschuldpresumptie die verankerd is in artikel 6, lid 2 van Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
De voorwaarde die Van Zutphen stelde dat de beschuldiging van een vrijgesproken verdachte onderbouwd moet worden ‘met zorgvuldig vastgestelde feiten en omstandigheden, die door de strafrechter niet in zijn beoordeling zijn betrokken,’ maakt dit niet anders. De beoordeling of iemand wel of geen strafbare feiten heeft begaan is in ons rechtssysteem voorbehouden aan de strafrechter, en niet aan de bestuursrechter. Daar ging Van Zutphen met al zijn ervaring geheel aan voorbij.
Een overheid die, onder aanvoering van het OM, prioriteit stelt aan het jarenlang strafrechtelijk, daarna bestuursrechtelijk en vervolgens weer strafrechtelijk ‘uitroken’ van een ondernemer op de Wallen, had zich geen betere ombudsman kunnen wensen.
[1] ‘Uit de omstandigheid dat verdachte tot op heden heeft ontkend dat de gokhallen feitelijk van hem waren, concludeert de rechtbank dat verdachte er blijkbaar veel aan gelegen is om dat verborgen te houden.’
Vandros-vonnis rechtbank Amsterdam d.d. 4 juli 2019, pagina 34 (ECLI:NL:RBAMS:2019:4555)
[2] ECLI:NL:GHAMS:2022:1842